De voltooid verleden tijd van ‘hij is gestorven’ mocht ik bij het vak Grieks vertalen met ‘hij is dood’. Het redeneren erachter was dat je de voltooid verleden tijd van een werkwoord kunt benaderen als een resultaat. Het was de tweede keer dat ik het niet eens was met hoe we de dingen vertalen. De vorige keer dat ik er moeite mee had was bij constructies als ‘aan/voor <persoon> is <iets>’, waarbij het iets van alles kan zijn. Aan mij is verdriet. Aan hem is vriendschap. Voor haar is er grote vreugde. We moesten altijd vertalen naar kloppend Nederlands en kloppend Nederlands hield in dat je het vertaalde met ‘<persoon> heeft <iets>’. De vertaalde vorm stelt het bezit centraal en verhult hoe het bestaan van beide delen in verband met elkaar staan. Het vertalen van de voltooid verleden tijd van ‘gestorven zijn’ als ‘dood zijn’ passeert de handeling en kijkt alleen naar het resultaat. Misschien is dat wel tekenend voor de Nederlandse cultuur, waarbij processen en relaties minder van belang zijn dan resultaten en bezit.